Klein tuinleed

“Dat zijn hommeltjes, mevrouw”, zei de man van de bestrijdingsdienst vertederd. “Daar doen we helemaal niets mee; die zijn beschermd. En ze zijn heel erg nuttig.” Daar stonden we dan in de regen: kijkend naar de weinige hommels die zich op dat moment buiten het nest waagden. “Kíjk, ze hebben witte kontjes”, zei de man terwijl hij met een kleine zaklantaarn het nest bescheen. “Hommels houden niet van regen”, zei de man van de bestrijdingsdienst. Wij ook niet, dus zetten wij ons gesprek binnen voort.

Ik had de bestrijdingsdienst gebeld, omdat er rond mijn oude vogelhuisje gróte zwermen gróte insecten vlogen. Bijen? Hommels? Was er niet een nieuwe wespensoort? Ik kwam er maar niet al te dichtbij.

Toch wel vervelend, vond ik, als er misschien een paar potentiële kopers door de tuin zouden lopen. Geen idee hoe die diertjes zich dan zouden gedragen. En bovendien: ieder smetje kon in het delicate verkoopproces tegen mij gebruikt worden, volgens de styliste die mij een paar maanden eerder geadviseerd had. Haar adviezen zijn tot nu toe vruchteloos gebleken, maar haar dreigende woorden galmen nog na.

Het was niet mijn bedoeling het nest te vernietigen, want ik ben niet bloeddorstig. Maar kon die dienst het niet weghalen? Op een leuk plekje terugplaatsen? Uit het zicht van mogelijke huizenkijkers?

Het gesprekje veroorzaakte ook bij mij een vertedering voor hommels. Hómmeltjes. Míjn hommeltjes. Dit waren tuinhommels,volgens de deskundige, misschien aardhommels. Waren het steenhommels geweest, dan zouden ze róde kontjes hebben gehad. Hoe dan ook: ze bestoven wat af en waren een zegen voor de natuur. Ik begon me zelfs een beetje trots te voelen dat ze mijn oude vogelhuisje hadden uitgezocht.

Bleef op dat moment wel de vraag of dit zoemende geluk per se in mijn tuin moest blijven rondzwermen. Zou het nestje niet verplaatst kunnen worden? Nee, dat zou niet gaan, want dan zouden de werkhommeltjes hun nest -en dus hun koningin- niet meer terug kunnen vinden. Dat kon ik ze niet aandoen. Een imker dan? Nee, ook dat was geen oplossing. De honing was niet veel waard, aldus de expert, die zichtbaar van zijn voorlichtende taak genoot. Een bijennest van vergelijkbare omvang zou al snel 100 tot 125 euro opleveren, vertelde hij, maar voor een hommelnest komt een imker zijn bed niet uit.

Ik moest de natuur zijn gang maar laten gaan. Waarschijnlijk zou het vogelhuisje over een maand of wat te klein voor ze zijn en zouden ze zelf naar andere woonruimte op zoek gaan. En anders zouden ze het nest zeker tegen het einde van de zomer verlaten. Als ik geen beweging meer zag moest ik het hokje zelf maar wegdoen. Daarmee zou ik een nieuw nest voorkomen.

Het werd in de maanden erna steeds stiller op het nest. Als ik er op weg naar mijn schuur langs liep, tikte ik er af en toe eens tegenaan, kijkend of er nog bewoners aanwezig waren. Dan kwamen er toch nog wat hommeltjes nieuwsgierig naar buiten zoemen. Afblijven dus.

Image

Tot er op een morgen geen enkel teken van leven meer was. Wat ik ook tikte, wat ik ook schudde. Een beetje leeg gevoel gaf het me wel. Mijn hommeltjes hadden hun nest verlaten op weg naar een ander huis. Een beetje jaloers was ik ook: zíj wel…

Hoezeer ik ook aan ze gehecht was geraakt, besloot ik toch maar meteen het advies van de bestrijdingsmeneer op te volgen. En dat van die styliste dus, want de volgende dag zouden er huizenkijkers komen…

Ik moest nog wrikken om dat oude vogelhuisje van mijn schuur af te kunnen halen. Het was er in de jaren dat het er gehangen had, aardig mee vergroeid. Het ging meteen de klikobak in en met de vuilnis mee.  Een beetje pijn deed dat wel. Maar ja, die potentiële kopers, hè.

’s Middags, toen ik langs de lege plek liep waar het nest gehangen had, sloeg mijn weemoed ineens om in een machteloos schuldgevoel. Daar, op de plek van het oude nest, vlogen twee hommeltjes met witte kontjes een beetje doelloos zoekend heen en weer… Het waren vast werkhommeltjes, die op het nest waren achtergebleven terwijl de rest van de familie weggetrokken was. Die nuttige dingen waren wezen doen terwijl ik hun bijna lege huisje sloopte. Twee beschermde diertjes, die nu geen bescherming meer hadden, omdat ik dat zo nodig  aan het zicht van de kijkers had willen onttrekken.

Ik kon niets meer voor ze doen. Het huisje lag al in de vuilniswagen en ik had geen alternatief. Om dit leed niet meer te hoeven zien, liep ik laf naar binnen. Met tranen in mijn ogen.

De mensen die de dag erna naar het huis kwamen kijken, leken enthousiast, maar hebben nooit meer wat van zich laten horen. Zou er een verband zijn? Bang dat ik hun huisje sloop?

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie